Al bijna honderd jaar lang worden jeugdige criminelen in
ons strafrecht volgens aparte regels berecht en gelden voor
hen speciale sancties. Ook bij het opleggen van een sanctie
aan een jeugdige (in ons strafrecht personen van twaalf tot
achttien jaar) gelden de ‘gewone’ doelen van het strafrecht:
vergelding, generale en speciale preventie. Maar dit mag
nimmer zover worden doorgevoerd in de op te leggen sanctie dat
de jongere er in zijn ontwikkeling door wordt geschaad. Het
jeugdstrafrecht moet sterk pedagogisch georiënteerd zijn. Dit
speciale jeugdstrafrecht behoort te gelden voor alle personen
jonger dan achttien jaar (ten tijde van het delict) en vanaf
een bepaalde minimumleeftijd. De Nederlandse wetgeving maakt
op deze regel een uitzondering door toe te staan dat aan
zestien- en zeventienjarigen een sanctie uit het strafrecht
voor volwassenen wordt opgelegd. Van deze mogelijkheid is
gebruikgemaakt bij de berechting van Murat D. Hij werd
veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en TBS met
dwangverpleging. Deze zaak is illustratief voor de zeer
moeilijke vraag waarop de rechtbank een antwoord moet geven
als het gaat om een jeugdige die een zeer ernstig delict heeft
gepleegd: kunnen we voorrang blijven geven aan de pedagogische
oriëntatie van het jeugdstrafrecht of moeten we voorrang geven
aan de andere doeleinden van het strafrecht, in het bijzonder
aan de vergelding. De rechtbank koos voor dit laatste: de
ernst van het feit maakt het opleggen van een straf die ver
uitgaat boven het maximum van het jeugdstrafrecht (24 maanden)
noodzakelijk. Maar zij was tevens met de deskundigen van
mening dat de jeugdige langdurige behandeling nodig heeft.
Daarmee moet volgens de rechtbank zo spoedig mogelijk een
begin worden gemaakt en niet later dan nadat de jeugdige
éénderde van zijn straf (twintig maanden) heeft uitgezeten.
Maar men kan zich afvragen hoe groot de mogelijkheden zijn om
in het kader van een TBS-inrichting een behandeling te krijgen
die in hoge mate rekening houdt met de persoon van de
verdachte en zijn jeugdige leeftijd zoals de rechtbank
aanbeveelt. De mogelijkheden voor zo’n behandeling zijn in de
justitiële jeugdinrichtingen aanzienlijk groter en gebaseerd
op zeer uitgebreide ervaring. Het was mede om die reden dat
alle ingeschakelde deskundigen adviseerden tot plaatsing in
zo’n inrichting (PIJ-maatregel). Maar de zaak Murat maakt
duidelijk dat de pedagogische oriëntatie kennelijk kan
stuklopen op de ernst van het delict en de daaraan verbonden
behoefte aan vergelding. Als de noodzaak van de behandeling
van de jeugdige desondanks toch centraal staat, kan men zich
afvragen of de verwachting dat de behandeling langer zou
kunnen duren dan zes jaar moet nopen tot de oplegging van een
volwassenen-TBS. Wellicht kan dit vermeden worden door te
bezien of het onder bepaalde voorwaarden niet mogelijk zou
moeten zijn de behandeling onder de PIJ-maatregel te
verlengen, ook na het nu nog geldende maximum van zes jaar.
Het zou het mogelijk kunnen maken ook aan zestien- en
zeventienjarigen die een ernstig delict plegen, de pedagogisch
meest kansrijke behandeling te bieden. Het zou betekenen dat
de jeugdige, in combinatie met een jeugddetentie van maximaal
twee jaar, zeer geruime tijd zijn vrijheid kwijt is. Dat lijkt
voldoende vergelding. En uiteindelijk gaat het om de
reïntegratie van de jeugdige en zijn mogelijkheid om een
opbouwende rol in de samenleving te spelen. De sancties van
het jeugdstrafrecht bieden daarvoor de beste mogelijkheden ook
in geval van een zeer ernstig delict. Wij moeten blijven
proberen om de pedagogische doeleinden van het jeugdstrafrecht
te handhaven en te verwezenlijken ook in geval van ernstige
delicten. Dat is op termijn niet alleen in het belang van de
betrokken jeugdige, maar ook van de samenleving als
geheel.
Jaap E. Doek