Back to Publications Index & Search

Murat D.

Pedagogiek in Praktijk
Editie 22, 15 Juni  2004
In de rubriek Pedagogisch Nieuws bespreekt steeds een andere medewerker van het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies (ACK) belangrijke en actuele ontwikkelingen bespreken in het gezin, op school, of in de instelling. Ditmaal een bijdrage van Jaap E. Doek, hij is onder andere hoogleraar Familie en Jeugdrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Al bijna honderd jaar lang worden jeugdige criminelen in ons strafrecht volgens aparte regels berecht en gelden voor hen speciale sancties. Ook bij het opleggen van een sanctie aan een jeugdige (in ons strafrecht personen van twaalf tot achttien jaar) gelden de ‘gewone’ doelen van het strafrecht: vergelding, generale en speciale preventie. Maar dit mag nimmer zover worden doorgevoerd in de op te leggen sanctie dat de jongere er in zijn ontwikkeling door wordt geschaad. Het jeugdstrafrecht moet sterk pedagogisch georiënteerd zijn. Dit speciale jeugdstrafrecht behoort te gelden voor alle personen jonger dan achttien jaar (ten tijde van het delict) en vanaf een bepaalde minimumleeftijd. De Nederlandse wetgeving maakt op deze regel een uitzondering door toe te staan dat aan zestien- en zeventienjarigen een sanctie uit het strafrecht voor volwassenen wordt opgelegd. Van deze mogelijkheid is gebruikgemaakt bij de berechting van Murat D. Hij werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. Deze zaak is illustratief voor de zeer moeilijke vraag waarop de rechtbank een antwoord moet geven als het gaat om een jeugdige die een zeer ernstig delict heeft gepleegd: kunnen we voorrang blijven geven aan de pedagogische oriëntatie van het jeugdstrafrecht of moeten we voorrang geven aan de andere doeleinden van het strafrecht, in het bijzonder aan de vergelding. De rechtbank koos voor dit laatste: de ernst van het feit maakt het opleggen van een straf die ver uitgaat boven het maximum van het jeugdstrafrecht (24 maanden) noodzakelijk. Maar zij was tevens met de deskundigen van mening dat de jeugdige langdurige behandeling nodig heeft. Daarmee moet volgens de rechtbank zo spoedig mogelijk een begin worden gemaakt en niet later dan nadat de jeugdige éénderde van zijn straf (twintig maanden) heeft uitgezeten. Maar men kan zich afvragen hoe groot de mogelijkheden zijn om in het kader van een TBS-inrichting een behandeling te krijgen die in hoge mate rekening houdt met de persoon van de verdachte en zijn jeugdige leeftijd zoals de rechtbank aanbeveelt. De mogelijkheden voor zo’n behandeling zijn in de justitiële jeugdinrichtingen aanzienlijk groter en gebaseerd op zeer uitgebreide ervaring. Het was mede om die reden dat alle ingeschakelde deskundigen adviseerden tot plaatsing in zo’n inrichting (PIJ-maatregel). Maar de zaak Murat maakt duidelijk dat de pedagogische oriëntatie kennelijk kan stuklopen op de ernst van het delict en de daaraan verbonden behoefte aan vergelding. Als de noodzaak van de behandeling van de jeugdige desondanks toch centraal staat, kan men zich afvragen of de verwachting dat de behandeling langer zou kunnen duren dan zes jaar moet nopen tot de oplegging van een volwassenen-TBS. Wellicht kan dit vermeden worden door te bezien of het onder bepaalde voorwaarden niet mogelijk zou moeten zijn de behandeling onder de PIJ-maatregel te verlengen, ook na het nu nog geldende maximum van zes jaar. Het zou het mogelijk kunnen maken ook aan zestien- en zeventienjarigen die een ernstig delict plegen, de pedagogisch meest kansrijke behandeling te bieden. Het zou betekenen dat de jeugdige, in combinatie met een jeugddetentie van maximaal twee jaar, zeer geruime tijd zijn vrijheid kwijt is. Dat lijkt voldoende vergelding. En uiteindelijk gaat het om de reïntegratie van de jeugdige en zijn mogelijkheid om een opbouwende rol in de samenleving te spelen. De sancties van het jeugdstrafrecht bieden daarvoor de beste mogelijkheden ook in geval van een zeer ernstig delict. Wij moeten blijven proberen om de pedagogische doeleinden van het jeugdstrafrecht te handhaven en te verwezenlijken ook in geval van ernstige delicten. Dat is op termijn niet alleen in het belang van de betrokken jeugdige, maar ook van de samenleving als geheel.

Jaap E. Doek



Back to Publications Index & Search