EEN PAPIEREN TIJGER MET TANDEN
Het Verdrag voor de Rechten van het Kind is door bijna alle landen geratificeerd. Maar hoe succesvol is het verdrag? Veel papier en weinig werkelijkheid, vindt de VN-commissie die toeziet op de naleving van het verdrag. Toch overheerst optimisme.
Titia Ketelaar
UNANIEM WERD OP 20 november 1989 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties het Verdrag inzake de Rechten van het Kind aanvaard. Binnen één jaar - ongekend snel voor een internationaal verdrag voor de rechten van de mens - trad het verdrag in werking en inmiddels is dit verdrag bijna door alle landen geratificeerd; de regeringen van 191 landen (meer dan er lid zijn van de Verenigde Naties) hebben hun handtekening onder het verdrag gezet. Alleen de Verenigde Staten en Somalië - een land dat nu al jaren geen regering heeft - hebben het verdrag niet ondertekend.
De brede steun geeft aan dat de rechten van kinderen serieus worden genomen. Het verdrag, dat zowel algemene rechten van de mens bevat als speciaal op kinderen toegespitste rechten met betrekking tot onderwijs, gezondheid en bescherming, legt de positie van het kind als burger vast. In tegenstelling tot de Verklaring van de Rechten van de Mens (een intentieverklaring) zijn de rechten van het kind vastgelegd in een verdrag. Dat betekent dat landen een juridische verplichting hebben daadwerkelijk kinderen te beschermen. Het kind is door het verdrag niet slechts mens-in-wording, maar een volwaardig mens met rechten die niet geschonden mogen worden.
In de praktijk blijkt het naleven van kinderrechten tegen te vallen. Van de 191 landen die het verdrag ondertekenden, zijn er even zoveel die het verdrag schenden, zo constateert de VN-commissie die toeziet op de naleving van het verdrag. Kinderen staan overal ter wereld bloot aan gevaar door oorlog, honger, rassenhaat of armoede. Ze worden economisch en seksueel uitgebuit, worden betrokken bij gewapende conflicten - als soldaat of als slachtoffer - of worden beknot in hun vrijheid van meningsuiting. Ze vertegenwoordigen geen macht, zijn niet georganiseerd en zullen niet snel iets ondernemen wanneer hun rechten worden geschonden.
De VN-commissie, bestaande uit tien leden uit verschillende landen, gaat aan de hand van een verplichte vijfjaarlijkse rapportage na hoe het verdrag wordt toegepast. Daarbij worden voor alle landen dezelfde maatstaf - het verdrag - gehanteerd, ongeacht het welvaartspeil. Dat de resultaten verschillen, is niet verbazend: ontwikkelingslanden kampen met basisproblemen op het gebied van onderwijs, gezondheid en veiligheid, Westerse landen als Nederland met de zorg voor gehandicapte kinderen en kindermishandeling.
Wanneer een staat het verdrag schendt, wordt het ,,op de vingers getikt''. VN-commissielid prof.mr. J.E. Doek: ,,We kunnen een land geen sancties opleggen, alleen aanbevelingen doen tot verbetering. Het is afhankelijk van de politieke bereidheid van een land of de aanbevelingen worden opgevolgd.'' Hij constateert dat veel landen niet altijd even welwillend zijn. ,,We hebben soms de indruk dat de aanbevelingen vijf jaar in een la liggen, en vlak voor de volgende rapportage iemand razendsnel het een en ander nog oplost.''
Het zijn de non-gouvernementele organisaties (NGO's) als UNICEF, Defense for Children International en Amnesty die - naast het aanleveren van kritische beschouwingen over de kinderrechtensituatie - druk op onwillige regeringen uitoefenen door schending van rechten in de publiciteit te brengen. Doek: ,,De commissie heeft geen corrigerend middel, maar een organisatie als UNICEF kan tegen een regering zeggen: wij geven de technische ondersteuning, als u een eerste aanzet geeft tot het opzetten van het onderwijs.''
,,De publieke schande van niet willen meewerken is groot'', zegt M. Drooglever van UNICEF. ,,We kunnen met het verdrag in de hand regeringen op hun verantwoordelijkheden wijzen. Maar het hangt nog altijd af van de bereidheid van een regering om mee te werken.'' De Russische Federatie toonde bijvoorbeeld die bereidheid wel en ging met de VN-commissie en enkele non-gouvernementele organisaties in debat over hoe basisvoorzieningen voor kinderen konden worden getroffen. Brazilië echter heeft sinds 1992 de verplichte rapportage niet meer ingeleverd en is door de commissie al enkele malen ,,op de vingers getikt''.
Dat overkwam dit jaar ook Nederland, tijdens een vijfjarige rapportage. De VN-commissie toonde zich onder meer ontevreden over het gebrek aan jeugdbeleid in ons land en vroeg zich af bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor het naleven van kinderrechten en de toepassing daarvan in het beleid. Naast Buitenlandse Zaken, dat toeziet op de naleving van internationale verdragen, houden de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en alle provinciale en gemeentelijke overheden zich met jeugdbeleid bezig. Ook op het terrein van jonge vluchtelingen (ama‘s), kindermisbruik en bijvoorbeeld het informeren van kinderen én hun ouders over de kinderrechten vindt de commissie dat Nederland tekortschiet.
VN-commissielid Doek: ,,We hadden de indruk dat de Nederlandse regering weinig ernst maakt met de rechten van het kind. De rechten zijn weliswaar in de wet opgenomen, maar er is veel papier en weinig werkelijkheid. Het zijn misschien luxe problemen, maar Nederland is zo rijk, het zou zich niet moeten willen permitteren kinderrechten te schenden.''
Ook de non-gouvernementele organisaties zijn ontevreden over de toepassing van het verdrag in het Nederlandse jeugdbeleid. Stan Meuwese van Defense for Children International: ,,Nederlandse kinderen kunnen bijvoorbeeld nergens om informatie over hun rechten vragen. Als je niets over je rechten weet, weet je ook niet wanneer ze geschonden worden. Dat is een schending van artikel 42 van het Kinderrechtenverdrag. In 1996 heeft de regering voor het laatst informatiepamfletten gemaakt. Het nadeel van kinderen is echter dat ze steeds ouder worden en er steeds nieuwe bijkomen.''
Volgens Doek wil de VN-commissie ook niet horen dat alles gesmeerd loopt. ,,Dan gaan wij juíst vraagtekens zetten. We verwachten wel dat een land zijn fouten kan erkennen en oplossingen aandraagt.'' Doek vindt niet dat door het gebrek aan daadkracht van de commissie het verdrag onsuccesvol genoemd kan worden. De rapportage dwingt landen eens in de vijf jaar naar het jeugdbeleid te kijken. ,,Overal ter wereld zegt een staatshoofd op een gegeven moment tegen zijn minister ‘Piet zoek jij eens uit hoe we het nu doen'.'' Het verdrag heeft volgens hem een belangrijk aantal zaken op de politieke agenda gezet: seksuele exploitatie van kinderen, kinderarbeid, kindsoldaten. Doek: ,,Misschien is het verdrag wel een papieren tijger, maar wél een met tanden.''